THEATERGROEP DEMASQUÉ
  • Home
  • Agenda en tickets
  • Over ons
  • Producties
  • Contact

Gedichten van vereniging Taalpodium

Schrijver J. Bernlef kroop in het hoofd van iemand met dementie en is er zo in geslaagd om de wereld van Maarten tot leven te brengen. Wij geven andere schrijvers ook de kans om dit te doen.

Voor dit gedichtenproject werken we samen met Literair Zeist. Op de premiere op 4 oktober zal stadsdichter Pauline Pisa een nieuw gedicht voordragen. Stadsdichter Jan-Paul Rosenberg zal bij de laatste voorstelling op zondag 20 oktober een gedicht voordragen. Leden van Vereniging Taalpodium dragen op de overige avonden een eigen gedicht voor.

Hieronder lees je gedichten geschreven door de leden van Vereniging Taalpodium.

Bedankt voor jullie bijdragen: Leo Mesman, Helen Hol, Truus Rozemond, Joost Hontelez, Janneke van Bockel, Cora de Vos, Werend Griffioen, Angela Raanhuis, Suzanne van Leendert, Anneke van Schaik, Jaap Schoo, Rense van Aarnhem​, Henk Gilhuis, en Marjanne Haitsma.
Afbeelding
Afbeelding

​NEPVACHTAAIEN

Zwemmend door de gangen waden. Uitgeput de kant aantikken, tonglappend langs de reling gaan. Banen trekken in een panty die als loopbrug tussen je benen hangt.

De blote zeulpop in je armen wiegend kopjes geven. Door de zuster worden meegetroond om een luier tussen je liezen te schikken. In puntzit op een stoel belanden, geen rust meer voor de leuning.

Waansneeuw valt in pluisjes op je rok, je plukt een eiland in de stof. Flikflooien met de robotkat. De banaan die je is aangereikt ligt als een geweer in je hand.

Je trekt een glossy op schoot, aait de papieren glimwang van de koning. De gastvrouw blaast de hitte van je ochtendkoffie.

Achter de piano in de gang blijkt iemand te zijn neergestreken. Op kamer B135 dept een zoon Fresh Up op vaders wangen. Voor een kort moment sluit hij zijn ogen, neuriet zachtjes mee.

Pauline Pisa
​
Stadsdichter Zeist, 2024
GENADE 

Dat ik naast je
wakker word
en zeg wie ben jij
ik ken u niet.

Dat jij zegt
maar liefje we delen
al veertig jaar
het bed met elkaar.

Dat ik zeg
ik ken u niet
maar het is best 
als je blijft.

Dat jij zegt ik blijf 
en mij toelacht
en elke keer
dat dit gesprek

zich herhaalt
en je bezeert
mij weer
vergeeft.

Leo Mesman
SCHEMER

grijs en bleek is het licht van de herfst
te gering om het donker te verjagen
dat zich nestelt in de hoeken van de kamer

waar ook de verhalen zich hebben verzameld
de verre reizen naast de wandeling van gisteren
alle schimmen uit vergeten tijd

traag breekt het licht met de jaren
door dieper, steeds langer duister
krimpend tot in 't stervensuur  

Anneke van Schaik
GEEN RETOUR MEER? 

Waarom rij ik in een witte trein
in plaats van een geel-blauwe.
Waarom is toch het raam beslagen
en staan we alsmaar stil?

Ik wil die dikke jas uitdoen -
wat doet die volle koffer hier?
Ik zie papier. Letters, hou op
met dansen, mijn hoofd is al zo vol.

Waarom kan ik nu niks meer zien?
De trein rijdt door hoe heet zo’n ding
ook weer? Zeg maar het lange duister.
Ik ben alleen. Waarom is niemand mee?

Ik zou zo graag nog eens
zo graag nog eens. Wat zeg je?
Dat zeg ik toch! Zo graag nog eens
de weg terugreizen. Die vijftig jaar met jou.
Uitstappen op elk perron - dat ik dat woord 
nog ken - terug
                               naar
                                        waar
                                                   het
                                                          ooit
                                                                  begon.

Henk Gilhuis
IS HET VANDAAG OF GISTREN

Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder,
bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed.
Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag
en zegt: zijn we in Roden of Den Haag?
Wat later: kindje ik word veel te oud.
Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut
zo ver al van de aarde weggedreven,
zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend
zonder bestek en her en der.
Zij zoekt – het is een s.o.s. –
haar herkomst en haar zijn als kind
en niemand niemand die haar vindt
zoals zij was. Haar franse les
herhaalt zij van haar achtste jaar:
‘bijou, chou, croup, trou, clou, pou, où,
die eerste juffrouw, weet je wel
die valse ouwe mademoiselle
hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.’
Had ik je maar als kind gekend
die nu mijn kind en moeder bent.

M. Vasalis
 EXIT

Het wemelt van de taalfouten 
in je hoofd en ander ongerief. 
Zinnen ontsporen als treinen 
in een zandstorm. Klanken 
verliezen hun kleur. Uit je
oren stroomt verdriet. Je 
vingers slaan steeds meer 
tonen mis onder je verbaasde 
blik. Zelfs de wellust knaagt 
niet meer aan je: alsof het 
sop de kool niet waard is. 
Het deurslot zoekt moeizaam 
naar de sleutel in je hand. 
Ook wie het leven toelacht, 
lacht ten leste niet.

Leo Mesman
NACHTKAARS
 
Kleiner en kleiner
de mens de wereld
het leven samen.
 
Spiegel het geheugen met foto’s
stoffeer ze met herinneringen
desnoods met fantasie.
 
Verover zo de liefde 
terug.

Janneke van Bockel

ALS HET MAAR NIET HIER IS

Als het maar niet hier is
waar het stopt, hier niet, 
nee, niet hier waar vrachtwagens 
razen en de luiken toe zijn
 
maar bij jouw zachte hand
langs mijn wang, mijn voorhoofd,
door mijn haar. Bij je zachte ogen
en je zachte lach, je zachte stem.
 
Dan mag het nu zijn, morgen, 
volgend jaar en eender waar.

Joost Hontelez

DEN TYNNE ER

Het moet zo zijn als eens, toen de weg 
tweebaans was maar versmalde na de 
afslag, heuvelop het bos in slipte, zachter 
werd en stoffig langs verstilde vennetjes, 
 
tussen groene berken, eiken, die zich verder
opdrongen tot er enkel gras was, enkelhoog, 
en keien en stammen die onbewogen staarden
naar je hopeloos gestrompel en je dacht dat 
 
je de dennen hoorde denken hij heeft zichzelf 
hierheen gebracht en er viel een beetje regen, 
er viel zweet, er was gehijg, geweeklaag en 
 
een beek die binnensmonds ruiste hoe is 
het zo gekomen en hoe moet het verder gaan 
en het vernauwde. Het ijle zijn. Zo ongeveer. 

Joost Hontelez
DE DAG DAT IK DE MELKWEG 

De dag dat ik de Melkweg ingezogen werd
begon zo dodelijk kalm dat ik niet doorhad 
wat er zou gebeuren. Ik wist: we zijn 
van sterrenstof en ooit moeten we terug.
 
Misschien was de reis zoiets als
de vergruizing van een ooglens, 
doodstil liggen met ruis in je hoofd 
en een metalen robotstem die koel
getallen noemt waarvan je niet weet 
of het je hartslag is of de zuigkracht 
van de zoemende vergruizer. 
 
Zie je sterren als je op de Melkweg komt 
en zijn die dan diffuus als halo's om 
lampen of dofzwart als antraciet? 
 
Pas toen de storm opstak wist ik
dat het begonnen was, het vergruizen
van alles in mij wat kon zien of horen,
maar het voelen, het voelen vooral.

Cora de Vos
​WAT ZIE JIJ?

Je beziet de wereld stilaan meer
door de sluiers, door die flarden 
voor je geest
zijn we je papa, kinderen
zijn we soms je man?
 
Waar brengt jou de tijdmachine
naar je jeugd, in barensnood?
verloren dolen je emoties
oude humor, boosheid 
ook verdriet 
 
Dan wordt je leven kleiner, kleinst
de sluiers trekken op
en kijk! je blik, zo open nu
glijdt helder naar één punt
 
wij kijken met je mee
 
Wat zie jij daar, wat wij niet zien?
kort voor je vanzelf
en voor altijd
je vertrouwde, blauwe ogen sluit

Angela Raanhuis
BIJ SNEEUW

Sneeuw
Die ons in staat stelt sporen achter te laten
Dit is mijn voetstap -
Die blijft verwonderen
Laten we hopen op sneeuw
Om de haast lam te leggen
Ons te herinneren
Aan hoe we met elkaar verbonden zijn
 
Tijd om bij elkaar te luisteren
Naar binnen
Naar onze jaarringen te kijken
Geen jaar gelijk
Geen jaarring rond
Misschien de eerste jonge jaren
Dan de brandende zon
De grote stormen
De lange droogte
Een onderhuidse huivering misschien
Terwijl de sneeuw valt
Daar ligt
En smelt

Anneke van Schaik
WEET

Weet dat je geen ander bent
als je niet weet wie je was.
 
Weet dat alles wordt vergeten
moet vervliegen 
 
om grond te geven
aan nieuw leven.
 
Weet dat dit ook kan
terwijl je er nog bent.
 
Weet dat je bent.
Je bent.

Rense van Aarnhem
EINDSPEL

Achter het schaakbord val ik stil
mijn witte stukken zijn verstijfd. 
Meestal als ik begon - ik won 
en legde uit aan zwart wat hij 
daarnet had moeten doen.
 
Maar nu - die zwarte toren daar
ligt op de grond, viel uit mijn slappe hand? 
Welnee, hij is door mijn pion geslagen,  
mijn witte koning staat nog statig overeind.
Wie nu aan zet is, geen idee. 
 
De klok tikt door en toch: 
het spel gaat niet meer verder. 
De zeventigste zet, de laatste
staat nog in het notitieboek, dat naast
het lege houten kistje ligt.
 
Geen grootmeester zal ooit
de winnende zet nog zien, die ik
-schaakmat- in mijn gedachten had.
Mijn tegenstander zit mij niet meer dwars
Alleen: de overkant is een zwart gat. 

Henk Gilhuis
WANKEL
 
Ik klim op een stoel
ben bij het materiaalhok aan het eind van de gang
Op de bovenste plank staat de potlodendoos
Ik wankel en grijp me vast
bij het materiaalhok aan het eind van de gang
hoe kwam ik op die stoel, zo opeens
ik wankel en grijp me vast
doe niet zo gevaarlijk zegt Vera
hoe kwam ik op die stoel, zo opeens
wat deed ik daar
doe niet zo gevaarlijk zegt Vera
ik doe of ik haar niet versta
wat deed ik daar
mijn mond loopt vol speeksel, ik slik
ik doe of ik haar niet heb verstaan
loop naar de kamer
mijn mond vol speeksel, ik slik nog eens
een vrouwenstem kondigt het nieuws van 4 uur aan
ik loop de kamer in
ik wankel

Truus Rozemond
Waar was je, vraagt mijn vrouw
Dat weet ze toch
mijn dagelijkse rondje
 
De thee is koud, zegt ze
Alsof dat een probleem is
Wat maakt het uit
 
Ik wandel nog steeds graag
Als dat niet meer gaat
Moet ik me zorgen maken
 
Soms kies ik een nieuw pad 
Het geeft niet
Ik kom wel thuis
 
Zij maakt zich zorgen 
Vallen, verdwalen 
bosgrond is zacht, veert mee
 
zorgelijk, mijn vrouw
altijd al met de kinderen
nu met mij
ze raakt het niet meer kwijt
gebrek aan vertrouwen
zeiden de kinderen

Truus Rozemond
BAD

Ik zit in bad
Voel alleen waar ze me aanraken
Er drijft een mannelijk geslachtsdeel rond
Kijk er maar rustig naar
Ik voel alleen waar ze me aanraken
Het geslachtsdeel komt zachtjes trillend en paars omhoog
Kijk er maar rustig naar
We zijn bang voor seksualiteit
Het geslachtsdeel komt zachtjes trillend en paars omhoog
Ik pak die pik en voel dat het de mijne is
Van schrik laat ik los
We zijn bang voor seksualiteit
Ze hijsen mijn vochtige billen in een onderbroek
Gelukkig is hij weer slap
We zijn bang voor seksualiteit
Man en vrouw zijn plus en min
Zweven als deeltjes door de ruimte
Waar ze elkaar vinden vindt versmelting plaats
Man en vrouw zijn plus en min
Weet ik in bad

Truus Rozemond
VERPLEEGSTER
 
hoe fier ze aan het bed stond, toen 
kaarsrecht in uniform 
weerbarstige lokken 
rond witte kap 
gebruinde armen
sterk van het tillen 
ogen die lachten en troostten 
een stem die begreep 
 
hoe stil ze ligt, nu 
armen wit en slap 
vlassig haar 
dwalende ogen 
in een bed op wielen
getild en getroost 
om zoveel vergeten  
 
maar als de muziek klinkt  
beweegt er iets 
de oude schouders
willen dansen 
even lachen de ogen 
me ondeugend toe 
 
alsof er niets gebeurt 
zingt het liedje verder 
 
Marjanne Haitsma
LATER

Wanneer mijn haar de strijd om kleur verliest
stramme spieren uit de pas lopen
mijn hart niet langer klopt
in het ritme van de tijd  

wanneer ik elk kwartier drie keer hetzelfde vertel
lijntjes in mijn gezicht niet langer weglach
ze kraters zijn geworden waarin ik verdwaal
op zoek naar een ooit gemiste afslag

wanneer je mijn tanden op het nachtkastje vindt
mijn oren in mijn tas, kalk in mijn aderen
al wat mij vertrouwd is mij verlaat
tijdens het voorspel van de dood
​
kijk dan in mijn ogen.

Zie een meisje
met grote dromen.

Suzanne van Leendert 
IN DE MAAT

Hij dringt zich vastbesloten op
slaat argeloos zijn slag
genadeloos glipt hij voorbij
bepaalt ritmisch de dag

In elke kamer hangt er één
de wedstrijd wil je winnen
maar tegen zijn gewijs getik
valt niets te beginnen

Geen schijn van kans heeft deze strijd
tegen zijn klakkeloze maat
soms vliegt hij dan weer staat hij stil
in al zijn strakke regelmaat

Hij beschikt, jij wikt
hij bepaalt, jij taalt
naar grip op jouw dag
en jouw enige macht
is te doen wat je kunt
in dit wringende uur

Hij verstrijkt resoluut
is eindeloos op tijd
 
Helen Hol

KOEKTROMMEL

Vera kijkt mij verwijtend aan
Waar zijn de koekjes, zegt ze
Gister zat hij nog vol
Heb je weer zitten snaaien vannacht

Waarom beschuldigt ze mij
Wat heb ik er mee te maken
Met een lege koektrommel
schaamt ze zich voor haar bezoek

gister was de ijskast leeg
de kaas op
koude kip weg
leverworst

ogen van voren en van achter
zegt ze
niets meer veilig
dat ben ik met haar eens 

Truus Rozemond
OP BEZOEK
 
Als ik binnenkwam
lichtten haar ogen even op 
omdat zij in mij vader zag 
wat haar zachte kus  
een vleugje incest gaf 
 
Ik greep haar tere hand 
niet al te stevig vast 
toch zei ze nijdig au 
en keek mij dan 
weer hunkerend aan
 
Riep ze voor 
de zoveelste keer 
kom we gaan 
zich machteloos 
verheffend in haar rolstoel   
 
Dan gingen we 
wandelen door de 
lege gangen van het huis 
waar om geen enkele hoek 
een nieuw vooruitzicht gloorde
 
En speurden 
door de glazen wanden 
naar een spoor van leven 
in de onaandoenlijk 
aangelegde rotstuin
 
Leo Mesman

DEEMSTERT

Hoor de weidsheid van een middag met 
een open raam en bloemkoolwolken. 
Hoor hoe hagelwit ze zijn, hoor de stratosfeer. 
Ergens in de verte zonder zichtbaarheid breit een vliegtuigmotor schakeltjes aan een ketting van gebrom. Deemstert, deemstert weg. 
 
Deemstert stemmen van nabije onverstaanbaarheid, deemstert weg herinnering, het kind van vroeger in 
het gras, toen, daarna. 
 
Van nu. 
 
Rijgt zijn lusjes in een rechte lijn. 
Deemstert weg bewustzijn. 
En verdwijnt.

Joost Hontelez
​HET IS MIST

Het is mis, lispelt ze mispel-sippig 
Ik heb het gemist 
of ik heb me vergist
in het midst van de gisterse mist
 
(Of heeft ze het mis?
pittig gemis, wittige mist
en was het een list van de mist
een mistige list van de listige mist)
 
Och laat je niet kisten
want soms gaat het mis
heeft de dag zich vergist 
of verfrist of gewist
Het is soms gewoon ongewis
 
Maar ik miste het, wimpelt ze wittig 
Weer ging het mis, distelt ze pittig
Ik miste het weer
net als vorige keer
Mijn gister is simpel vermist
 
(In het licht van die kwistige twist
lag de gisterse misser allicht 
aan die richtige schichtige mist
die dimmige grimmige mist)
 
We hebben ons er toen beslist 
wel degelijk van vergewist 
dat die mistige mist
met een listige list
het gister totaal heeft verpest verpist

Helen Hol
​LIZZY’S LARGO

Zuster,
hoeft niet hoor ik kan mezelf wassen
heus wel lekker 
die rijst precies pedis
en o ja, de wajang 
van kantjil
en de slang en
sluip 
sluip 
in de poppenkast van pamam mambi 
ooo oompie klapperboompie
 
zuster daaronder 
uw washandje zo hard
daaronder
onder huilt het 
het zwarte riet
of zuster is het schaduw,
alleen maar zuster schaduw,
zeg me toch niks anders
Schaduw.

Werend Griffioen
VERDWAALD 

In een doolhof van kastelen 
en radslagen in het zand, koekjes bakken 
moeders die pleisters plakken 

zing je flarden kinderliedjes. 
Van je voort, voort, voort 
rijdt de koning door de poort. 

Je laat lagen los als afbladderende verf 
die meewaait met de wind. 

In spin, de bocht gaat in. Op weg 
naar een onzekere bestemming 
spreek je in raadsels. 

Koekoek, zeg mij toch 
hoeveel jaren leef ik nog? 
Mijn zwijgen lijkt je niet te storen. 

Misschien ben je nu wel meer 
jezelf dan ooit tevoren. 

Suzanne van Leendert
​COLLEGA
 
de oude collega
die geregeld zijn hond uitliet
begroette mij steevast
met een waardig handgebaar
als hij
langs mijn raam liep
 
ze zeggen nu
dat hij
Alzheimer heeft
 
onlangs
schuifelde hij voorbij
aan de arm van
zijn begeleidster
weifelend hief hij
een moede arm op
 
een onwillekeurig gebaar
of een groet
 
wat weet hij nog

Jaap Schoo
HET KIND

Een kind weet niet wie het is.
Het is alles tegelijk 
en tegelijk ook niets.
 
Het kleed zich om, veranderd.
Niets blijft hetzelfde, anders
dan een ander is het niet,
het is wat wil zijn 
en wat het ziet.
 
Kijk om je heen.
Grijze pakken, lange dagen,
zoekend naar antwoorden
op vragen, van een ander.
 
Zo worden we gegutst
tot een persoon,
een vader, een zoon.
 
Maar wie wij zijn, zijn we vergeten.
Alleen wie alle grip verliest
kan zichzelf weer vinden.

Rense van Aarnhem

ZACHTE NACHT 

Mijn brein is een vergiet waarin
het leven af en toe nog stroomt. 
Mijn vingers druk ik krampachtig
op de gate. Maar niets en niemand blijft. 
 
Toch word ik nog warm van binnen
als zorgzame handen in de nacht
voorzichtig langs mijn wangen strijken.
Het lacht in mij, mijn ziel verzacht.

Henk Gilhuis

VERA 

Ik glimlach tegen Vera’s spottende ogen
Kijk door het raam
Zie het witte landschap
Schoolkinderen zie ik niet
Ik kijk door het raam
Voel me moe
Schoolkinderen zie ik niet
Het is zondag zegt Vera
Vera is alle vrouwen die ze geweest is
Min drie wijst de buitenthermometer aan
De Heidensieck-thermometer van pappa
Vera is alle vrouwen die ze geweest is, alleen ik kan haar zien, slank en onstuimig
Ze is een gevoel dat alleen zij bij me oproept
De Heidensieck-thermometer was van pappa
Ik zie het witte landschap
Ze is een gevoel dat alleen zij bij me oproept
Ik glimlach tegen Vera’s spottende groene ogen

Truus Rozemond

MAALTIJD
 
Ze moeten mij niet gaan voeren
Weg, weg
Zelf doen
 
De lepel wil niet naar het bord
Hij wil weg
Dan maar zo
Bord vasthouden
 
Mond naar bord
Nee, ik ben geen hond
Bord naar mond
Te zwaar
 
Mijnheer Klein, u zit onder het eten
We trekken u een schone broek aan
Dat hoeft niet
Ik ben aan het klussen

Truus Rozemond

​DICHTERES
 
vandaag 
kijk je weer als vroeger 
spotlichtjes in je ogen 
geen onrust om wie er ontbreekt 
 
breedgerande strooien hoed 
- aureool tegen de zomerlucht - 
iets lichts heb je aan, iets blauws  
je rolstoel een rijtuig 
en zomaar even zwaaien 
de koningin van Lombardije!
- haar ben je niet vergeten -
 
schrijf je nog?  vraag je 
soms … 
klinkt gereserveerd! stel je vast en 
wanneer komen we weer ‘s bij elkaar? 
nu zijn we toch samen… probeer ik 
 
en voort rolt ons gesprek 
een woord valt uit de lucht   
een lach 
een vraag 
 
een zomergedicht 
 
Marjanne Haitsma
Afbeelding
Afbeelding

Adres

KunstenHuis Zeist
Egelinglaan 2b, Zeist

Volg ons

E-mail

[email protected]
  • Home
  • Agenda en tickets
  • Over ons
  • Producties
  • Contact